De identiteitsconstructie

.......... is een schilderij van Jan Steen, tijdgenoot van Rembrandt.
1. Dat is een schilderij van Jan Steen, tijdgenoot van Rembrandt.
2. Die is een schilderij van Jan Steen, tijdgenoot van Rembrandt.
3. Deze is een schilderij van Jan Steen, tijdgenoot van Rembrandt.
.......... zijn oude graven; ze dateren uit de X eeuw.
1. Dit zijn oude graven; ze dateren uit de X eeuw.
2. Die zijn oude graven; ze dateren uit de X eeuw.
3. Deze zijn oude graven; ze dateren uit de X eeuw.
.......... is de weegschaal. Ze weegt erg precies.
1. Dit is de weegschaal. Ze weegt erg precies.
2. Die is de weegschaal. Ze weegt erg precies.
3. Deze is de weegschaal. Ze weegt erg precies.
.......... zijn kinderpostzegels. Ze zijn duurder, maar ze dienen voor een goed doel.
1. Dit zijn kinderpostzegels. Ze zijn duurder, maar ze dienen voor een goed doel.
2. Die zijn kinderpostzegels. Ze zijn duurder, maar ze dienen voor een goed doel.
3. Deze zijn kinderpostzegels. Ze zijn duurder, maar ze dienen voor een goed doel.
..........is ons strandje. Hier komen weinig mensen.
1. Dit is ons strandje. Hier komen weinig mensen.
2. Die is ons strandje. Hier komen weinig mensen.
3. Deze is ons strandje. Hier komen weinig mensen.
.......... zijn recepten van mijn grootmoeder. Ik gebruik ze zelden.
1. Dat zijn recepten van mijn grootmoeder. Ik gebruik ze zelden.
2. Die zijn recepten van mijn grootmoeder. Ik gebruik ze zelden.
3. Deze zijn recepten van mijn grootmoeder. Ik gebruik ze zelden.
........ is een Italiaanse auto: een Ferrari!
1. Dat is een Italiaanse auto: een Ferrari!
2. Die is een Italiaanse auto: een Ferrari!
3. Deze is een Italiaanse auto: een Ferrari!
.......... zijn kerncentrales; ze leveren kernenergie.
1. Dat zijn kerncentrales; ze leveren kernenergie.
2. Die zijn kerncentrales; ze leveren kernenergie.
3. Deze zijn kerncentrales; ze leveren kernenergie.

De identiteitsconstructie

Meerkeuze-oefening