Het samengesteld werkwoord 1
Kort antwoord-oefening
Vul de presens van het werkwoord in.
(herkennen) u dat schilderij?
(oplossen) jij of je collega dat probleem?
(voorspellen) De meteorologen mooi weer voor het weekend.
(goedkeuren) Jullie die beslissing toch, hé?
(autorijden) Casper graag op zondag.
(tegenhouden) De politieagenten de demonstranten.
(aantrekken) Voor het feest Floor een lange jurk.
(dwarsliggen) De splinterpartij.
(verdienen) De meeste immigranten weinig.
(afdrogen) Ik was de glazen en jij ze.
(ondervragen) De rector de leerling.
(omkopen) De misdadiger de getuige.