Het persoonlijk voornaamwoord. Direct en indirect object

Gatenvuloefening

Vul de gaten in. Druk dan op "Antwoord controleren" om de antwoorden te controleren.
1. We voetballen op een veldje. De scheidsrechter roept .
2. De journalist ontmoet de schrijver. Hij interviewt .
3. We hebben een nieuwe docent, mevrouw de Hoop. Kennen jullie ?
4. Mijn buren verhuizen. Ik koop een cadeautje voor .
5. De leden van het ballet protesteren. De directeur spreekt met .
6. Mijn vriend wil Franse kranten kopen. We gaan naar het station, want daar verkopen ze .
7. De telefoonverbinding met mijn vriendin is slecht. Daarom vraag ik haar: ‘Kan je horen?
8. De burgemeester ontvangt de slachtoffers. Hij wil troosten.
9. Je vertaalt slecht. Ik geef extra oefeningen.
10.Ik ga met vakantie naar Marokko. U kent dat land goed. Mag ik daarom iets vragen?
11.Susanne is boos op Thijs. Ze spreekt niet meer met .
12.Ik moet verhuizen. Ik neem mijn boeken van de plank en stop in een doos.
13.Mijn zusje is jarig. Ik schrijf een brief.
14.Luister goed! Ik moet een geheim vertellen.
15.Ik koop twee flessen shampoo. De winkelier geeft gratis een klein flesje parfum.
16.De chef wil praten met de manager van de zaak. Hij laat komen.
17.We zijn onze sleutels kwijt. Kunt u een andere sleutel geven?
18.Waar woon je nu? Ik zie nooit meer in de buurt.
19.Komen jullie ook naar het strand? Oh, dan zien we daar.
20.U komt ook naar de lezing? Fijn, dan kunnnen we daar met praten.
21.De kinderen gaan naar bed. Oma vertelt een sprookje.
22.De misdadigers ontsnappen uit de gevangenis. De politie zoekt .