De keuze van het hulpwerkwoord 2
Meerkeuze-oefening
Kies het correcte hulpwerkwoord.
Ik .......... met hem naar zijn kantoor gelopen.
- Ik ben met hem naar zijn kantoor gelopen.
- Ik heb met hem naar zijn kantoor gelopen.
- Ik is met hem naar zijn kantoor gelopen.
We .......... naar het station gerend.
- We zijn naar het station gerend.
- We hebben naar het station gerend.
- We heeft naar het station gerend.
De vogels .......... in de boom gevlogen.
- De vogels zijn in de boom gevlogen.
- De vogels hebben in de boom gevlogen.
- De vogels is in de boom gevlogen.
Ik ......... op het meer gevaren.
- Ik heb op het meer gevaren.
- Ik ben op het meer gevaren.
- Ik zijn op het meer gevaren.
We .......... in de vakantie fijn gefietst.
- We hebben in de vakantie fijn gefietst.
- We zijn in de vakantie fijn gefietst.
- We heeft in de vakantie fijn gefietst.
..........je lang gewandeld?
- Heb je lang gewandeld?
- Heeft je lang gewandeld?
- Ben je lang gewandeld?
Pieter .......... in het park gerend.
- Pieter heeft in het park gerend.
- Pieter is in het park gerend.
- Pieter heb in het park gerend.
De vluchtelingen .......... naar Engeland gevaren.
- De vluchtelingen zijn naar Engeland gevaren.
- De vluchtelingen hebben naar Engeland gevaren.
- De vluchtelingen is naar Engeland gevaren.
De jongen .......... op de trein gesprongen.
- De jongen is op de trein gesprongen.
- De jongen heeft op de trein gesprongen.
- De jongen zijn op de trein gesprongen.
.......... jullie de hele middag gereden?
- Hebben jullie de hele middag gereden?
- Heeft jullie de hele middag gereden?
- Zijn jullie de hele middag gereden?