Onregelmatige imperfectum
Meerkeuze-oefening
Kies het juiste imperfectum.
De boer (vangen) een vos.
- vong
- ving
- vingde
De toeristen (klimmen) op de dijk.
- klomen
- klommen
- klomden
Waar (zijn) je vanmorgen?
- war
- waas
- was
De vrijwilligers (zoeken) de hele nacht.
- zochten
- zochte
- zuchten
De directeur (zitten) achter zijn bureau.
- zat
- zet
- zatte
De vrouw (slaan) haar man.
- sloeg
- sloege
- slug
De postbode (brengen) twee pakjes.
- bracht
- brachten
- brachte
Vorig jaar (wegen) ik nog 55 kilo.
- woog
- wog
- wag
Wanneer (beginnen) u met deze cursus?
- began
- begon
- begun
De bomen (buigen) in de wind
- buigden
- bogen
- boogen
Op ons feestje (drinken) de gasten veel.
- dranken
- dronken
- drankden
Op het plein (staan) een standbeeld van Michiel de Ruyter.
- stan
- stond
- stand