1. Op de markt kan je exotische vruchten kopen.
2. Mijn twee nichtjes hebben eindexamen gedaan; gaan geschiedenis studeren.
3. Kan je bedenken voor oudejaarsavond?
4. avond is het hetzelfde liedje: mijn zoontje wil niet naar bed.
5. De brand heeft twee huizen verwoest; zijn onbewoonbaar verklaard.
6. Bij het belastingsbureau moet geduld hebben.
7. De aanslag heeft gewonden veroorzaakt.
8. Bij de crematie waren veel familieleden aanwezig; hadden we nog nooit gezien.