1. de vrienden de hele middag geskied hadden, gingen ze naar het café.
2. je de kerk voor je ziet, ga je bij het stoplicht rechtsaf.
3. de nieuwe voorzitter gekozen was, brak er een applaus los.
4. Henk de tent opzette, ging Anton douchen.
5. ze afgestudeerd is, heeft ze het hoog zitten.
6. hij vrijkwam, telde de gedetineerde de dagen.
7. de wedstrijd begon, sloeg de speler een kruis.
8. je de tunnel binnenrijdt, gaat automatisch de verlichting aan.
9. hij de hele fles wodka had leeggedronken, gleed hij van zijn stoel.
10. ik een kind was, hield ik heel veel van ijsjes. Nu niet meer.