Het wederkerend werkwoord 1
Kort antwoord -oefening
Vul de presens van het wederkerend werkwoord in.
(zich inzetten) We voor het goede doel.
(zich schamen) Jij voor je gehandicapte broer.
(zich voelen) Peter ziek.
(zich bemoeien) Jullie te veel met Roos.
(zich amuseren) De jongeren in het centrum.
(zich vergissen) Sandra altijd.
(zich bevinden) Waar u op dit moment?
(zich wassen) De poesjes uitvoerig.
(zich abonneren) De professor op het tijdschrift.
(zich verbazen) De kleine kinderen over de olifant.
(zich herinneren) Wij die gebeurtenis goed.
(zich ontwikkelen) Het land dankzij de export van grondstoffen.
(zich scheren) Ik elke ochtend en avond.
(zich verslikken) De oude man in een droog koekje.
(zich ergeren) Wij aan de buren.